Herstel

Op deze pagina kunnen systeembeheerders een herstel uitvoeren. Zodat gebruikers toegang hebben tot snapshots van gedeelde mappen via File Station of Windows File Explorer moet u het selectievakje Snapshot zichtbaar maken inschakelen.

Gedeelde map

Individuele bestanden/mappen terugzetten in een gedeelde map:

  1. Selecteer de gedeelde map die u wilt terugzetten.
  2. Klik op Herstellen.
  3. Selecteer de snapshotversie die u wilt terugzetten.
  4. Klik op Bladeren en kopieer de bestanden/mappen die u wilt terugzetten naar het doel.

Een gedeelde map terugzetten:

  1. Selecteer de gedeelde map die u wilt terugzetten.
  2. Klik op Herstellen.
  3. Selecteer de snapshotversie die u wilt terugzetten.
  4. Klik op Actie en selecteer In-place terugzetten in het vervolgkeuzemenu.
  5. U krijgt een bevestigingsmelding. Klik op Ja om de actie te bevestigen.

Een snapshot klonen naar een nieuwe gedeelde map:

  1. Selecteer de gedeelde map die u wilt klonen.
  2. Klik op Herstellen.
  3. Selecteer de snapshotversie die u wilt klonen naar een nieuwe gedeelde map.
  4. Klik op Actie en selecteer Klonen met een nieuwe naam in het vervolgkeuzemenu.
  5. U wordt doorgestuurd naar pagina Klonen in Configuratiescherm > Gedeelde map > Maken. Voer de naam van de gekloonde gedeelde map in en klik op OK om te voltooien.

Opmerking:

Overschakelen naar replicatie van een gedeelde map:

  1. selecteer de gerepliceerde gedeelde map die u wilt overschakelen.
  2. Klik op Overschakelen.
  3. Selecteer de nieuwe doelserver wanneer er meerdere replicatietaken van de gedeelde map zijn.
  4. Klik op Overschakeling om de actie te starten.

Een replicatiefailover van een gedeelde map uitvoeren:

  1. selecteer de gerepliceerde gedeelde map waarvoor u de failover wilt uitvoeren.
  2. Klik op Failover > Failover.
  3. Selecteer de versie van de snapshot die u wilt terugzetten.
  4. Klik op Failover om de actie te starten.

Opmerking:

De replicatie van een gedeelde map opnieuw beveiligen:

tijdens de failover naar de doelserver zal de replicatietaak de synchronisatie van gegevens tussen de twee servers stoppen. U moet de replicatietaak opnieuw beveiligen nadat de originele bronserver is hersteld.

  1. Selecteer de gedeelde map waarop de failover is uitgevoerd en die opnieuw moet worden beveiligd.
  2. Klik op Failover > Opnieuw beveiligen.
  3. Selecteer de nieuwe bronserver.
  4. Selecteer de nieuwe doelserver wanneer er meerdere replicatietaken van de gedeelde map zijn.
  5. Klik op Opnieuw beveiligen om de actie te starten.

Opmerking:

Een failover-test voor een gerepliceerde gedeelde map uitvoeren:

  1. selecteer de gerepliceerde gedeelde map die u wilt testen.
  2. Klik op Failover-test > Failover-test.
  3. Selecteer de Testserver wanneer er meerdere replicatietaken van de gedeelde map zijn.
  4. Voer de Naam voor failover-test in voor de gedeelde map en selecteer een te testen snapshotversie.
  5. Klik op Failover-test om de actie te starten.

Opmerking:

De failover-test van een gerepliceerde gedeelde map opschonen:

  1. Selecteer de gerepliceerde gedeelde map waarvan u de failover-test wilt opschonen.
  2. Klik op Failover-test > Failover-test opschonen.
  3. Schakel het selectievakje in van de failover-test die u wilt opschonen.
    Opmerking: schakel het selectievakje Gegevens van failover-test verwijderen in wanneer u de voor de failover-test gemaakte gedeelde map niet wilt behouden.
  4. Klik op Failover-test opschonen om de actie te starten.

iSCSI LUN

Om een iSCSI LUN te herstellen:

  1. selecteer de iSCSI LUN die u wilt terugzetten.
  2. Klik op Herstellen.
  3. Selecteer de snapshotversie die u wilt terugzetten.
  4. Klik op Actie en selecteer In-place terugzetten in het vervolgkeuzemenu.
  5. U krijgt een bevestigingsmelding. Klik op Ja om de actie te bevestigen.

Een snapshot klonen naar een nieuwe iSCSI LUN:

  1. selecteer de iSCSI LUN die u wilt klonen.
  2. Klik op Herstellen.
  3. Selecteer de snapshotversie die u wilt klonen naar een nieuwe iSCSI LUN.
  4. Klik op Actie en selecteer Klonen met een nieuwe naam in het vervolgkeuzemenu.
  5. U wordt doorgestuurd naar pagina Klonen in Opslagbeheer > iSCSI LUN. Voer de naam van de gekloonde iSCSI LUN in en klik op OK om te voltooien.

Opmerking:

Overschakelen naar replicatie van een gedeelde map:

  1. selecteer de gerepliceerde iSCSI LUN map die u wilt overschakelen.
  2. Klik op Overschakelen.
  3. Selecteer de nieuwe doelserver wanneer er meerdere replicatietaken van de iSCSI LUN zijn.
  4. Klik op Overschakeling om de actie te starten.

Een replicatiefailover van een iSCSI LUN uitvoeren:

  1. selecteer de gerepliceerde iSCSI LUN map waarvoor u een failover wilt uitvoeren.
  2. Klik op Failover > Failover.
  3. Selecteer de versie van de snapshot die u wilt terugzetten.
  4. Klik op Failover om de actie te starten.

Opmerking:

De replicatie van een iSCSI LUN opnieuw beveiligen:

tijdens de failover naar de doelserver zal de replicatietaak de synchronisatie van gegevens tussen de twee servers stoppen. U moet de replicatietaak opnieuw beveiligen nadat de originele bronserver is hersteld.

  1. Selecteer de iSCSI LUN waarop de failover is uitgevoerd en die opnieuw moet worden beveiligd.
  2. Klik op Failover > Opnieuw beveiligen.
  3. Selecteer de nieuwe bronserver.
  4. Selecteer de nieuwe doelserver wanneer er meerdere replicatietaken van de iSCSI LUN zijn.
  5. Klik op Opnieuw beveiligen om de actie te starten.

Opmerking:

Een failover-test voor een gerepliceerde iSCSI LUN uitvoeren:

  1. selecteer de gerepliceerde iSCSI LUN map die u wilt testen.
  2. Klik op Failover-test > Failover-test.
  3. Selecteer de Testserver wanneer er meerdere replicatietaken van de iSCSI LUN zijn.
  4. Voer de Naam voor failover-test in voor de iSCSI LUN en selecteer een te testen snapshotversie.
  5. Klik op Failover-test om de actie te starten.

Opmerking:

Een failover-test van een gerepliceerde iSCSI LUN opschonen:

  1. selecteer de gerepliceerde iSCSI LUN waarvan u de failover-test wilt opschonen.
  2. Klik op Failover-test > Failover-test opschonen.
  3. Schakel het selectievakje in van de failover-test die u wilt opschonen.
    Opmerking: schakel het selectievakje Gegevens van failover-test verwijderen in wanneer u de voor de failover-test gemaakte iSCSI LUN niet wilt behouden.
  4. Klik op Failover-test opschonen om de actie te starten.